2 Chronicles 24

1Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Ber-seba.
 zeven jaren oud, Hebreeuws, een zoon van zeven jaren. Zie boven, 2Ch 23:1 .
2En Joas deed dat recht was in de ogen des Heeren, al de dagen van den priester Jojada.
 al de dagen Dat is, zolang Jojada leefde, die niet ophield hem in de wegen des Heeren te onderwijzen; 2Ki 12:2 .
3En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochteren.
 nam voor hem Dat is, hij verkoos voor hem twee vrouwen, die hij behoorlijk verzocht en hem in den echten staat bijvoegde.
4Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas was, het huis des Heeren te vernieuwen.
 dat het in het hart Dat is, dat Joas van zin was, of voorgenomen had. Alzo 1Ki 8:17-18 . Zie de aantekening.
,
 vernieuwen Dat is, te vermaken, of te beteren, dat daarin verbroken, of vervallen, of gespleten, gescheurd en gereten was.
5Zo vergaderde hij de priesteren en de Levieten, en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld van het ganse Israël, om het huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; en gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet.
  Israël, Versta, de Israëlieten, die onder het gebied van Juda stonden. Zie boven, 2Ch 15:17 , en 2Ch 21:2 .
,
 beteren Hebreeuws, sterken; dat is vernieuwen, gelijk vs.4. Alzo 2Ki 12:5-6 , en onder, vs.12.
,
 van jaar tot jaar; Dewijl het in een jaar niet kon vermaakt worden; of dat de reparatie alle jaar moest geschieden.
,
 tot deze zaak; Hebreeuws, tot dit woord.
6En de koning riep Jojada, het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van Mozes, den knecht des Heeren, en van de gemeente van Israël, voor de tent der getuigenis?
 het hoofd, Te weten, der priesters, dat is den overpriester. Het woord priester wordt onder, vs.11 daarbij gevoegd. Zie ook Neh 12:7 .
,
 geen onderzoek Of, niet afgevorderd.
,
  schatting Of, heffing, collecte, belasting. Versta, een zulke, gelijk Mozes beval, tot de making van den tabernakel in de woestijn, Exo 30:12-13 , en Exo 38:24-25 , welke niet jaarlijks geschiedde, maar naar eis van den nood. Vergelijk de aantekening Exo 30:12 . Anderen menen dat deze collecte ordinair zou geweest zijn, en jaarlijks geschied tot onderhouding van den godsdienst en zijn toebehoren.
,
 tent der getuigenis? Zie Num 1:50 .
7Want als Athalia goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het huis des Heeren besteed aan de Baäls.
  als Athália Anders, de zonen van Athalia, die goddeloze vrouwen hadden, enz. Hebreeuws, want Athalia goddelooslijk handelende, hadden haar zonen, enz.
,
 zonen Namelijk, Ahazia met enigen zijner naaste bloedverwanten. Zie boven, 2Ch 21:16-17 . Want haar andere zonen waren in het leven van Joram gevankelijk weggevoerd geweest. Anders zou het veelvoudig getal hier gebruikt zijn voor het enkelvoudige, gelijk Gen 21:7 , tenware men zeide dat Athalia's zonen vóór hun gevangenneming dit gedaan hadden.
,
 alle Dat is, allerlei, of meestendeel.
,
 geheiligde dingen Zie Lev 16:4 .
,
  Baäls Dat is, afgoden. Zie Jdg 2:11 .
8En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten aan de poort van het huis des Heeren.
 gebood, Hebreeuws, zeide; dat is hier, hij beval, te weten met den raad van den overpriester Jojada; gelijk dit af te nemen is uit 2Ki 12:9 .
,
 aan de poort Te weten, van het voorhof des volks, ter rechterhand, zo men inging in den tempel des Heeren; zie 2Ki 12:9 , en de aantekening daarop.
9En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den Heere inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht Gods, over Israël in de woestijn.
 men deed Hebreeuws, en zij gaven, of men gaf een stem in Juda; dat is, men liet uitroepen. Stem, voor uitroeping. Zie Exo 36:6 , en de aantekening; idem Ezr 1:1 .
,
 schatting Zie boven, vs.6.
,
  over Israël Dat is, Israël van God bevolen en opgelegd door Mozes.
10Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, en zij brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had.
 voleind had Te weten, het huis des Heeren te vermaken. Zie vs.14. Anders, tot vol wordens toe.
11Het geschiedde nu ter tijd, als hij de kist, naar des konings bevel, door de hand der Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel gelds was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde van den hoofdpriester, en de kist ledig maakten, en die opnamen, en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij van dag tot dag, en verzamelden geld in menigte;
 hij de kist, Namelijk, de overpriester Jojada.
,
 inbracht, Te weten, uit de plaats waar zij gestaan had in een der kamers, die aan den tempel stonden, om aldaar het geld uit te nemen, in buidels te binden en te tellen. Vergelijk 2Ki 12:10 , en de aantekening.
,
 de bestelde Dat is, die van den overpriester tot dit werk gelast waren. In deze plaats wordt de overpriester zelf gemeld, 2Ki 12:10 , want men wordt gezegd te doen wat men door een ander doet. Zie Gen 40:22 .
,
 haar plaats; Zie van deze boven, vs.8.
,
 van dag tot dag, Of, dag op dag; dat is, zo wanneer de kist vol was.
12Hetwelk de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk van den dienst van het huis des Heeren verzorgden; en zij huurden houwers en timmerlieden, om het huis des Heeren te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om het huis des Heeren te beteren.
 verzorgden; Hebreeuws, deed; dat is, verzorgde. En versta daardoor de voornaamste opzieners over het werk, om door hen aan de werklieden gegeven te worden. Want er is meer dan een opziener geweest; zie 2Ki 12:11 .
,
 houwers Het Hebreeuwse woord betekent zowel steenhouwers als houtbouwers. Zie 1Ki 5:15 .
,
 timmerlieden, Het woord, dat in het oorspronkelijke staat, is wel velerlei handwerkers toegeschreven, gelijk te zien is Exo 35:35 , en Exo 38:23 ; 1Ch 22:15 ; Isa 45:16 , enz., en hier in het volgende van dit vs., maar dat het hier van timmerlieden te verstaan is, kan hier uit de voorgaande en volgende woorden wel afgenomen worden.
13Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering des werks door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis, en maakten het vast.
 betering Hebreeuws, gezondheid. De zin is dat het werk van het gebouw door de naarstige zorg der opzieners tot een goeden stand en vorm geraakte. Het Hebreeuwse woord is zo ook genomen 1Ki 18:30 ; Neh 4:7 .
,
 gestaltenis, Het Hebreeuwse woord betekent hier een welgeschikten vorm, of rechtmatig maaksel, hebbende zijn proportie, gestalte en maat naar behoren.
14Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning en Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het huis des Heeren, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen, en gouden en zilveren vaten; en zij offerden geduriglijk brandofferen in het huis des Heeren al de dagen van Jojada.
 voleind hadden, Te weten, de herbouwing en verbetering des tempels.
,
 zij voor den koning Te weten, de verzorgers en opzieners des werks, wien dit geld recht te besteden van den koning en Jojada toevertrouwd was, boven, vs.12.
,
 hij vaten Te weten, de koning.
,
 te offeren, Anders, mortiers.
,
  en zij offerden geduriglijk Nadat de tempel hersteld was, is daarin ook de zuivere godsdienst naar de wet van Mozes hersteld en onderhouden geweest.
,
 al de dagen Dat is, zolang hij leefde, alzo boven, vs.2.
15En Jojada werd oud en zat van dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren oud, toen hij stierf.
 zat van dagen, Zie Gen 25:8 , en de aantekening; idem Gen 35:29 ; 1Ch 23:1 , en 1Ch 29:28 .
,
 was honderd en dertig jaren oud, Hebreeuws, een zoon van honderd en dertig jaar.
16En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan in Israël, beide aan God en zijn huize.
 goed gedaan Te weten, den jongen koning bewaard voor de moorddadige Athalia, wel opgevoed en onderwezen, op den koninklijken stoel gesteld, de goddeloze Athalia gedood, den tempel gerepareerd en den zuiveren godsdienst hersteld.
,
  Israël, Dat is, in het land van Juda en dat daartoe behoorde, hetwelk een deel was van Israël, deze naam in het algemeen genomen zijnde. Zie boven, 2Ch 21:2 .
,
 aan God Door zijn godsdienst te herstellen; boven, 2Ch 23:18 , en hier, vs.14.
,
 zijn huis Versta, zijn tempel, die door den raad en het beleid van Jojada gerepareerd was.
17Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar hen.
 bogen zich Te weten, verzoekende van hem, dat zij de afgoderij weder in het land mochten invoeren; gelijk af te nemen is uit vs.18.
,
 hoorde de koning Dat is, hij heeft hun verzoek ingewilligd.
18Zo verlieten zij het huis des Heeren, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld.
 afgoden; Hebreeuws, smarten. Zie 1Sa 31:9 .
,
 toornigheid Namelijk, Gods. Zie onder, 2Ch 28:13 .
19Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den Heere te doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet.
 betuigden Dat is, riepen hemel en aarde tegen hen tot getuigen.
20En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des Heeren? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den Heere verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten.
  toog Zacharia aan, Of, bekleedde; dat is, de Geest des Heeren is over hem gekomen en heeft hem als een kleed aangedaan. Zie Jdg 6:34 .
,
 die boven Dat is, in een plaats, die hoger was dan de plaats waarin het volk vergaderd was; uit welke Zacharia gesproken heeft opdat hij te beter zou mogen gehoord worden.
21En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des Heeren.
 voorhof Te weten, des volks, zo enigen menen. Anderen verstaan dit van het voorhof der priesters, zodat deze moord tussen het altaar en het portaal des tempels zou geschied zijn; te weten, als voor het aangezicht des Heeren. Het gevoelen van velen is dat de Heere Jezus Christus op deze historie ziet, Mat 23:35 , en dat aldaar Jojada werd genaamd Barachia.
22Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De Heere zal het zien en zoeken!
 weldadigheid, Van welke zie boven, 2Ch 23 .
,
 zoeken Namelijk, mijn bloed van de handen dezer moordenaars en van de hand desgenen die den moord gebiedt; dat is, God zal straf en wraak hierover doen. Zie Gen 9:5 , en Gen 42:22 , en de aantekening. Anders, de Heere ziet het en zal het zoeken. Of, zie het en zoeke het.
23Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrië tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den koning van Damaskus.
 Damaskus Hebreeuws, Darmesek. Versta, de hoofdstad van Syrië. Zie Gen 14:15 .
24Hoewel de heirkracht van Syrië met weinig mannen kwam, evenwel gaf de Heere in hun hand een heirkracht van grote menigte, dewijl zij den Heere, den God hunner vaderen, verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen uit tegen Joas.
 verlaten hadden; Vergelijk boven, de aantekening 2Ch 12:1 .
,
 zij de Namelijk, de Syriërs.
,
 oordelen Dat is, de straffen Gods, die hij verdiend had met den zuiveren godsdienst te verlaten en Zacharia te vermoorden. Want uit vs.25 schijnt het ook dat de Syriërs hem gewond hadden.
25En toen zij van hem getogen waren ( want zij lieten hem in grote krankheden), maakten zijn knechten, om het bloed der zonen van den priester Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen.
 bloed Hebreeuws, bloeden; dat is, om den moord begaan aan Zacharia. Zie 1Ki 2:33 .
,
 der zonen Dat is, van den zoon van Zacharia, namelijk van Jojada den priester; een veelvoudig getal voor het enkelvoudig. Zie boven, vs.7, en de aantekening. Tenware men zeide dat Jojada meer zonen gehad had, die gedood waren; of immers Zacharia, overmits de kinderen met hun vaders somtijds schijnen uitgeroeid geweest te zijn. Vergelijk 2Ki 9:26 , en onder, 2Ch 25:4 .
,
 verbintenis Zie de aantekening 1Ki 15:27 .
26Dezen nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon van Simeath, de Ammonietische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabietische.
 Zabad, Ook genoemd Jozachar; 2Ki 12:21 .
,
 Simrith, Anders genoemd Somer; 2Ki 12:21 .
27Aangaande nu zijn zonen, en de grootheid van den last, hem opgelegd, en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven in de historie van het boek der koningen; en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
 zonen, Die hij gehad, of ook nagelaten heeft.
,
 van den last, Dat is van de schatting, waar hij mede belast was om de plundering en het beroven van Jeruzalem van Hazael af te kopen; 2Ki 12:18 . Anderen verstaan dit van de collecten, of schattingen, die hij het volk oplegde tot bouw en reparatie van den tempel.
,
 het gebouw Hebreeuws, de grond, of grondvesting; dat is, de bouwing aan het huis Gods.
,
 historie Het Hebreeuwse woord midrasch heeft den naam van zoeken, omdat daarin de acten den daden der koningen zeer naarstiglijk opgezocht, bijeenvergaderd en opgetekend waren. Alzo boven, 2Ch 13:22 .
Copyright information for DutSVVA